Seinwezen

Uit Somda RailWiki
Naar navigatie springenNaar zoeken springen

Afstandsseinen

In 1863 stelt de overheid de plaatsing van afstandsseinen verplicht. Deze staan op 300 meter bij stations en op 200 meter bij beweegbare bruggen. De seinen worden door de stationschef op afstand bediend met handel en trekdraad. Werd het zicht op dit sein onttrokken door een obstakel, dan werd een wachter ingelicht om het sein te bedienen door middel van een belsignaal of wekkersignaal. Dit soort seinen worden door de NRS (Nederlandsche Rhijnspoorweg-Maatschappij) al in 1857 geplaatst bij de laatste wissels van een station en bij bruggen. Deze armseinen bestonden uit een mast met een beweegbare arm. Deze arm kon de stand stop (arm horizontaal) of langzaam rijden (arm schuin naar beneden) tonen. Deze seinen worden voorafgegaan door afstandsseinen die op ongeveer 300 meter van de huisseinen staan. Deze seinen konden de standen stop (arm horizontaal) of veilig (arm verticaal in een gleuf in de mast) tonen. Door de SS (Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen) werden klapborden aan palen bevestigd. Deze konden de standen veilig (bord horizontaal en niet zichtbaar) en stop (bord verticaal en zichtbaar) tonen. In de nacht toont een klapbord bij de stand langzaam rijden geen licht. Uiterlijk 1869 wordt er een groen licht naast gehangen wanneer het sein langzaam rijden toont. Uiterlijk 1876 wordt er gekozen voor een wit licht en wijzigt de betekenis van dit sein in veilig. Bij stop brand er een rood licht. Door de HIJSM (Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij) werden seinen geplaatst die vergelijkbaar waren met die van de NRS. In 1870 wijzigt de stand veilig bij de HIJSM. De arm wijst vanaf dat moment schuin naar boven. Ook de NRS neemt dit systeem in 18 over. Bij de SS worden de klapborden vanaf 18 alleen nog maar gebruikt op ondergeschikte sporen op grote emplacementen. Vanaf 1875 moeten alle afstandsseinen onder controle staan van een stationschef. Deze verplichting geldt niet voor wissels. De wachters zijn verantwoordelijk voor de juiste stand van de wissels. Seinen en wissels hoefden ook niet onderling gekoppeld te zijn, wat tot de ongevallen in Schalkwijk in 1871 en Rotterdam Delftsche Poort in 1885 leidde. In 1870 voert de NRS een handelinrichting in van Stevens & son. Hiermee is het mogelijk om seinen en wissels op afstand te bedienen. Met linialen en nokken worden onderlinge afhankelijkheden tussen de handels bereikt. Zodoende is het mogelijk dat er alleen veilige rijwegen worden ingesteld en vrijgegeven. Bij de invoering van de voorseinen in 1884 worden de afstandsseinen voorzien van rode schijf aan het eind van de arm. Tussen 1884 en 1890 worden bij alle afstandsseinen het witte licht in de nacht vervangen door groen licht. Met de invoering van de voorseinen in 1890 worden alle groenen seinglazen weer vervangen door doorzichtige glazen, omdat de machinist kon twijfelen of deze een afstandssein of een voorsein naderde wanneer beide groen licht toont. Bij een afstandssein betekend groen veilig, terwijl bij een voorsein groen licht langzaam rijden betekend. Door de SS wordt het laatste Stevens & son handelrichting in 1912 vervangen. Deze stond in Woerden. In 1914 tonen alle afstandsseinen bij veilig een wit licht. In 1934 wordt besloten dat de kleur groen staat voor veilig, geel wordt de kleur voor langzaam rijden en rood blijft de kleur voor stop.

Baken

In 1902 werd door de HIJSM een baak geplaatst voor enkele seinen, zodat een verandering van geluid de machinist attendeert op de nadering van een sein. Dit werd vooral gedaan bij gevaarpunten die slecht zichtbaar waren bij mist. Door de SS wordt dit systeem in 1912 overgenomen. Ook de NS neemt dit systeem over.


Rangeerseinen

Naast seinen voor het treinverkeer, komen er ook seinen voor rangeerbewegingen. In 1877 introduceert de HIJSM op het station van Rotterdam Delftsche Poort een seinpaal met een rode bol. Als de bol is neergelaten dan betekend dat het veilig is om te rangeren. In de nacht was hierbij een groen licht zichtbaar. Wanneer het niet veilig was voor de rangeerdienst, dan is de bol gehesen. In de nacht is een rood licht zichtbaar. In 18 voert de HIJSM een nieuw sein in voor de rangeerbewegingen. Er komt een draaibaar, horizontaal traliebord. Als dit bord dwars op het spoor staat, mag er gerangeerd worden. Wanneer het bord parallel aan het spoor staat, is het niet toegestaan om te rangeren. Door de SS wordt een sein ontwikkeld dat uit twee horizontale tralieborden bestaat. Wanneer deze armen een kruis vormden, was rangeren toegestaan. Waren de armen verticaal gedraaid, dan mocht er niet gerangeerd worden. Na de samenvoeging van de HIJSM en SS wordt het rangeersein van de SS overgenomen, de rangeerpaallantaarn. In een lichtbak worden twee zwarte diagonale lijnen aangebracht die een kruis vormen. Wanneer dit kruis zichtbaar is, is rangeren niet toegestaan. Als dit kruis is weggedraaid, dan is rangeren toegestaan. De rangeerpaallantaarn krijgt al snel de bijnaam 'rouwbrief'.

Bij overwegen worden draaiseinborden geplaatst om aan te geven of er over de overweg gerangeerd mag worden. Het sein geld alleen voor rangeerdelen. Het sein is geplaatst aan een zwart-wit geschilderde mast. Het bord is rond met een witte rand. In de nacht brandt er een paars licht. Wanneer de overweg niet gesloten is voor het wegverkeer is overdag het paarse bord te zien. In de nacht is de paars lamp zichtbaar. Wanneer de overweg is gesloten voor het wegverkeer en rangeren is toegestaan, dan is het bord evenwijdig gedraaid aan het spoor. In de nacht is een witte lamp zichtbaar.

Bij centraal bediende wisselcomplexen is er behoefte om aan te geven of een rangeerbehoefte is toegestaan, zoals het gereed zetten van een trein of het afrangeren van een aangekomen trein op het eindstation. Door de SS worden hiervoor de hoofdseinen gebruikt, terwijl de HIJSM kiest voor rangeerstoplantaarns. De door de SS gebruikte hoofdseinen die ook voor rangeerbewegingen geldt, worden vanaf 1898 voorzien van een rood-witte mast. De rangeerstoplantaarns van de HIJSM worden vanaf 1910 gebruikt. Dit zijn laaggeplaatste lantaarns die aangeven of er over de achter de lantaarn gelegen wissels gerangeerd mocht worden. De lantaarn bestaat uit een wit venster met een horizontale en verticale rode balk. Door deze twee balken loopt een zwarte lijn met pijl om aan te geven voor welk spoor dit sein geldt. Dit kan voor zowel 1 als 2 sporen gelden. De seinbeelden die deze lantaarn kan tonen zijn onveilig, wat betekend dat er niet verder dan deze lantaarn gereden mag worden. Wanneer er veilig getoond wordt, geldt dit voor slechts één rangeerbeweging. Standaard staat het sein op onveilig. Door de NS wordt het systeem van de HIJSM gebruikt, waarbij er voor langere rangeerbewegingen (bijvoorbeeld van de locomotiefloods naar het perron) een rangeerseinpaal aan toegevoegd. Op de stations die door de SS werden bediend, blijven de rood-witte masten gehandhaafd.


Uitrijseinen

In 1857 voert de NRS het gebruik van uitrijseinen in. Deze worden aan dezelfde mast bevestigd als de afstandsseinen. Door de HIJSM en SS worden deze seinen rond 1880 ingevoerd. Zij staan aanvankelijk nabij de wissels, later verhuizen zij naar het juiste spoor en voor de wissels. Op kleinere stations worden alleen uitrijseinen geplaatst wanneer treinen op deze stations kunnen doorrijden zonder te stoppen. Door de HIJSM en SS worden de in- en uitrijseinen vaak gecombineerd. Pas in 1956 worden na het ongeval bij Dalfsen worden ook de kleinere stations voorzien van uitrijseinen.


Vertakkingsseinen

Rond 1880 worden door de NRS vertakkingsseinen ingevoerd. Dit soort seinen zijn geplaatst bij splitsingen om zo de juiste richting van een wissel aan te duiden. Door de NRS worden op een bordes meerdere korte masten geplaatst, terwijl de HIJSM en SS meerdere seinen naast elkaar neerzette. In de nacht toont het sein bij langzaam rijden bij de HIJSM wit licht. In 1879 vervangt de HIJSM het witte licht door groen licht. De SS bedenkt in 1892 een systeem met een seinpaal waar meerdere seinarmen boven elkaar zijn geplaatst om zo de richting aan te kunnen geven. Op kleinere stations kiest de SS er voor om een enkelvoudig afstandssein te plaatsen in combinatie met een hoog wisselsein bij het uiterste wissel. In 1898 kiest de HIJSM voor het systeem van de NRS en plaatst ook kortere masten op een bordes. Op een bordes konden tot 4 seinarmen geplaatst worden. Door de NS wordt in 1920 gekozen voor het systeem met meerder seinarmen op een bordes, zoals door de NRS ooit is bedacht. Om de herkenbaarheid van dit soort seinarmen te verbeteren, worden de armen voorzien van zwaluwstaarten. Naast de seinbeelden veilig en langzaam rijden konden de vertakkingsseinen ook het beeld waarschuwing tonen, dat veilig voor aftakkend spoor betekende. In 1934 wordt besloten dat de kleur groen staat voor veilig, geel wordt de kleur voor langzaam rijden en rood blijft de kleur voor stop. In 1942 wordt een nieuw type vertakkingssein ingevoerd. Naast de arm met zwaluwstaart wordt hieronder een voorsein geplaatst. Wanneer het aftakkende spoor veilig kon worden bereden, dan staat het hoofdpijn op veilig, het voorsein op langzaam rijden en het vertakkingsvoorsein in de stand waarschuwing. Dit is het begin van de wijziging van een richtingsstelsel naar een snelheidsstelsel.


Voorseinen

Rond 1884 worden door de SS voor het eerst seinen gebruikt die als waarschuwingssignaal dienden voor de afstandsseinen. Door de steeds hogere snelheden ontstaat er behoefte om een waarschuwingssignaal te plaatsen voor de afstandsseinen. Dit biedt de mogelijkheid om de afstandsseinen dichter bij de gevaarpunten neer te zetten. Door de SS worden bij Ressen-Bemmel voorseinen geplaatst, die voorafgaand aan de afstandsseinen worden geplaatst. Door de HIJSM worden vanaf 1886 repetitieseinen geplaatst als waarschuwing. Vanaf 1890 neemt ook de HIJSM de voorseinen in gebruik en deze worden veelvuldig geplaatst. Het voorsein heeft twee standen. Bij veilig is de arm schuin omhoog geplaatst. In de nacht is er een wit licht zichtbaar bij deze stand. Als de arm schuin omlaag was geplaatst, mag het sein langzaam gepasseerd worden. In de nacht is er een groen licht zichtbaar bij deze stand. In 1934 wordt besloten dat de kleur groen staat voor veilig, geel wordt de kleur voor langzaam rijden en rood blijft de kleur voor stop.


Bronnen

Seinregelement C5202 - 1954 - Uitg.: Nederlandse Spoorwegen
Seinregelement C5202 - 1975 - Uitg.: Nederlandse Spoorwegen
Moderne beveiligingen bij de Nederlandse Spoorwegen - R. Ankersmit en J.G.C. van de Meene - Maandblad: Op de Rails, 33e Jaargang, Seinwezennummer - 1965 - Blz. 177-232.(1965/SW) Uitgave: NVBS ISSN: 0030-3321
Mechanische en elektrische beveiligingen bij de Nederlandse Spoorwegen - R. Ankersmit en J.G.C. van de Meene - Maandblad: Op de Rails, 37e Jaargang, Seinwezennummer - 1969 - Blz. 1-72 (1969/SW) Uitgave: NVBS ISSN: 0030-3321
150 jaar seinen voor treinen - H.G. Hesselink - Uitgeverij Wyt − Rotterdam - 1978 - ISBN: 90 6007 567 6
De beveiligingen bij de Nederlandse Spoorwegen - R. Ankersmit en J.G.C. van de Meene - Maandblad: Op de Rails, 48e Jaargang, Seinwezennummer - 1980 - Blz. 1-114 (1980/SW)
Lichtseinstelsel 1946 buiten dienst - R. Ankersmit - Maandblad: Op de Rails, 49e Jaargang - 1981 Blz: 137-140 Uitgave: NVBS ISSN: 0030-3321
Voorgeschiedenis, Ontstaan en Evolutie van het NS-Lichtseinstelsel - P. Middelraad - oorspronkelijke uitgave NV Nederlandse Spoorwegen - 2000 - als PDF te downloaden bij: www.irse.nl
Van optische telegraaf tot ERTMS - K. van der Meene, R. Jongerius, R. Ankersmit - Maandblad: Op de Rails, 87e Jaargang - 2019 Blz: 330-337 Uitgave: NVBS ISSN: 0030-3321
De beveiligingen bij de Nederlandse Spoorwegen - R. Ankersmit en J.G.C. van de Meene - Maandblad: Op de Rails, Gebundelde facsimile-uitgaven van diverse Seinwezennummers en artikelen