NCS (Nederlandsche Centraal Spoorwegmaatschappij): verschil tussen versies

Uit Somda RailWiki
Naar navigatie springenNaar zoeken springen
(Locomotieven.)
(Een tussenliggende versie door dezelfde gebruiker niet weergegeven)
Regel 14: Regel 14:
  
 
Het aandelenkapitaal bedroeg 5 miljoen gulden, verdeeld in 20.000 aandelen van 250 gulden. Het was mogelijk om aandelen uit te geven, zodat het aandelenkapitaal maximaal 9 miljoen gulden bedraagt. Daarnaast kon de Maatschappij rentegevende obligaties uitgeven. In 1860 worden 4.500 aandelen in Nederland geplaatst bij een openbare inschrijving. Deze worden echter niet allemaal volgestort. Ook de twee aannemers nemen aandelen af. Zij nemen 10.000 aandelen af, maar deze worden niet volgestort. De Raad van Administratie (RvA) was mening dat dit kon worden geregeld met hun rekening-courant met het geleverde werk. Uiteindelijk zijn er 17.854 aandelen volgestort. Al vrij snel bleek het kapitaal ontoereikend te zijn. Door Delettrez zou het rollend materieel geleverd gaan worden. Het rollend materieel bestaat uit 18 locomotieven, 8 rijtuigen eerste klas, 10 rijtuigen eerste en tweede klas, 16 rijtuigen tweede klas, 20 rijtuigen tweede en derde klas, 30 rijtuigen derde klas, 20 bagagewagens en 70 goederenwagens. De prijs voor dit materieel was vastgesteld op 8.132.000 gulden. De betaling van de aanleg van de spoorlijn gebeurde naar gelang van de voortgang van de werkzaamheden. De betaling geschiedde tot 40% van de aanneemsom in obligaties met een rente van 3% met een waarde van 250 gulden. De door de aannemer ingediende rekeningen bij de regering op 14 januari 1860 waren niet nauwkeurig genoeg en pas in juli 1861 worden zij retour gestuurd naar de aannemer. Daarnaast voldeed de aannemer niet aan zijn verplichtingen en in 1861 wordt besloten om een andere aannemer in te huren. De overdracht aan een andere aannemer vergde wel de medewerking van Delettrez, Père et Cie en een schadeloosstelling voor de reeds gemaakt kosten. Hiermee was een bedrag van 200.000 gulden gemoeid. Dit bedrag werd verrekend die Delettrez nog verschuldigd was op de aandelen die ten laste van hem waren. Een nieuwe aannemer werd gevonden in het bedrijf Vitali, Picard, Charles et Cie uit Parijs. Om geld te krijgen voor de aanleg, moesten er aandelen worden uitgegeven. Door de nieuwe aannemer werd verzekerd dat plaatsing in het buitenland geen probleem was, zolang er ook Nederlanders in investeerden. Er was echter wel een verhoging van het aandelenkapitaal gewenst, om zo over voldoende geld te kunnen beschikken. Er werd een lening afgesloten voor een bedrag van 4 miljoen gulden bij Parent, Schaken et Cie in Parijs. Hiermee was het mogelijk om 36.129 uit te geven met een waarde van 500 franc (235 gulden) met een rente van 15 franc per jaar. Ondanks dit alles, bleef men krap bij kas zitten. In maart 1864 wordt besloten om een tweede serie obligaties uit te geven, om zo een negatief bedrag 1.480.165 gulden weg te werken. Er worden 12.871 obligaties uit gegeven tegen een prijs van 115 gulden met een waarde van 235 gulden. De uitgifte wilde echter niet snel van de grond komen, omdat de eerste serie obligaties op dat moment weer op de markt kwam. Hiermee was een totaal aandelenkapitaal uitgegeven van 5 miljoen gulden en aan obligaties was 5.459.000 gulden uitgegeven. Na het betalen van de aannemer zou er dan nog genoeg geld over blijven als reserve. Op het gestorte aandelen kapitaal was echter nog een tekort van 650.000 gulden. Daarnaast wilden aannemers meer contant geld hebben voor hun werk en minder aandelen. Hierdoor komt de maatschappij wederom krap bij kas te zitten.  
 
Het aandelenkapitaal bedroeg 5 miljoen gulden, verdeeld in 20.000 aandelen van 250 gulden. Het was mogelijk om aandelen uit te geven, zodat het aandelenkapitaal maximaal 9 miljoen gulden bedraagt. Daarnaast kon de Maatschappij rentegevende obligaties uitgeven. In 1860 worden 4.500 aandelen in Nederland geplaatst bij een openbare inschrijving. Deze worden echter niet allemaal volgestort. Ook de twee aannemers nemen aandelen af. Zij nemen 10.000 aandelen af, maar deze worden niet volgestort. De Raad van Administratie (RvA) was mening dat dit kon worden geregeld met hun rekening-courant met het geleverde werk. Uiteindelijk zijn er 17.854 aandelen volgestort. Al vrij snel bleek het kapitaal ontoereikend te zijn. Door Delettrez zou het rollend materieel geleverd gaan worden. Het rollend materieel bestaat uit 18 locomotieven, 8 rijtuigen eerste klas, 10 rijtuigen eerste en tweede klas, 16 rijtuigen tweede klas, 20 rijtuigen tweede en derde klas, 30 rijtuigen derde klas, 20 bagagewagens en 70 goederenwagens. De prijs voor dit materieel was vastgesteld op 8.132.000 gulden. De betaling van de aanleg van de spoorlijn gebeurde naar gelang van de voortgang van de werkzaamheden. De betaling geschiedde tot 40% van de aanneemsom in obligaties met een rente van 3% met een waarde van 250 gulden. De door de aannemer ingediende rekeningen bij de regering op 14 januari 1860 waren niet nauwkeurig genoeg en pas in juli 1861 worden zij retour gestuurd naar de aannemer. Daarnaast voldeed de aannemer niet aan zijn verplichtingen en in 1861 wordt besloten om een andere aannemer in te huren. De overdracht aan een andere aannemer vergde wel de medewerking van Delettrez, Père et Cie en een schadeloosstelling voor de reeds gemaakt kosten. Hiermee was een bedrag van 200.000 gulden gemoeid. Dit bedrag werd verrekend die Delettrez nog verschuldigd was op de aandelen die ten laste van hem waren. Een nieuwe aannemer werd gevonden in het bedrijf Vitali, Picard, Charles et Cie uit Parijs. Om geld te krijgen voor de aanleg, moesten er aandelen worden uitgegeven. Door de nieuwe aannemer werd verzekerd dat plaatsing in het buitenland geen probleem was, zolang er ook Nederlanders in investeerden. Er was echter wel een verhoging van het aandelenkapitaal gewenst, om zo over voldoende geld te kunnen beschikken. Er werd een lening afgesloten voor een bedrag van 4 miljoen gulden bij Parent, Schaken et Cie in Parijs. Hiermee was het mogelijk om 36.129 uit te geven met een waarde van 500 franc (235 gulden) met een rente van 15 franc per jaar. Ondanks dit alles, bleef men krap bij kas zitten. In maart 1864 wordt besloten om een tweede serie obligaties uit te geven, om zo een negatief bedrag 1.480.165 gulden weg te werken. Er worden 12.871 obligaties uit gegeven tegen een prijs van 115 gulden met een waarde van 235 gulden. De uitgifte wilde echter niet snel van de grond komen, omdat de eerste serie obligaties op dat moment weer op de markt kwam. Hiermee was een totaal aandelenkapitaal uitgegeven van 5 miljoen gulden en aan obligaties was 5.459.000 gulden uitgegeven. Na het betalen van de aannemer zou er dan nog genoeg geld over blijven als reserve. Op het gestorte aandelen kapitaal was echter nog een tekort van 650.000 gulden. Daarnaast wilden aannemers meer contant geld hebben voor hun werk en minder aandelen. Hierdoor komt de maatschappij wederom krap bij kas te zitten.  
 +
 +
 +
 +
Vanwege oorlogsdreiging wordt op 30 juli 1914 bij Koninklijk Besluit in het belang van de verdediging van het land de minister van Oorlog gemachtigd om spoorwegmaterieel te vorderen voor de mobilisatie van militairen per 1 augustus 1914. De spoorwegmaatschappij wordt hierbij onder militair gezag geplaatst. 31 juli 1914 is de laatste dag dat de spoorwegmaatschappij een onafhankelijke dienstregeling uitvoert. Een aantal treinen worden in de eerste twee dagen opgeheven en een aantal treinen blijven leeg rijden. Op 3 augustus 1914 wordt de gehele treindienst gestaakt. Op 4 augustus 1914 wordt een beperkte dienstregeling van kracht. Op 1 november 1914 wordt een beperkte, gezamenlijke dienstregeling na de mobilisatie ingevoerd met de drie andere spoorwegmaatschappijen in Nederland. De onafhankelijkheid van de maatschappij is hierbij wel beperkt door de centrale rol van de overheid. Als gevolg van schaarste aan kolen vanaf september 1916 wordt het treinverkeer beperkt. Hiermee komt een fusie met de andere spoorwegmaatschappijen in beeld. Op 25 november 1916 ontstaat de Belangengemeenschap Nederlandsche Spoorwegen, bestaande uit de HSM en SS. De NBDS voegt zicht op  1916 bij dit samenwerkingsverband. Als laatste voegt de NCS zich bij de Belangengemeenschap op 30 december 1916. De zomerdienst van 1917 is de eerste dienstregeling van de gemeenschap. De dienstregeling gaat in op 1 juli 1917. Uitgangspunt hierbij is dat op gemeenschappelijke stations betere aansluitingen ontstaan. Daarnaast moet er meer gebruik worden gemaakt van spoorlijnen van andere maatschappijen om tot een effectievere en snellere verbinding te komen.
  
  
Regel 102: Regel 106:
 
<small>
 
<small>
 
'''NS 7009, De laatste jaren van een NCS-locomotief''' - {{Sc|P. Henken}} - ''Maandblad: Railmagazine, 42e Jaargang - november 2020 nummer 379 Blz: 60-63'' Uitgave: Uquilair ISSN: 0926-3489''<br>
 
'''NS 7009, De laatste jaren van een NCS-locomotief''' - {{Sc|P. Henken}} - ''Maandblad: Railmagazine, 42e Jaargang - november 2020 nummer 379 Blz: 60-63'' Uitgave: Uquilair ISSN: 0926-3489''<br>
 +
'''De Eerste Wereldoorlog en de fusie van de vier spoorwegmaatschappijen''' - {{Sc|M. van Oostrom}} - ''Maandblad: Railmagazine, 43e Jaargang - januari/februari 2021 nummer 381 Blz: 62-68'' Uitgave: Uquilair ISSN: 0926-3489''<br>
 
</small>
 
</small>
  

Versie van 16 jan 2022 00:55

De Nederlandsche Centraal Spoorwegmaatschappij (NCS) was een spoorwegmaatschappij die heeft bestaan van 1860 tot 1934.

Geschiedenis

Op 20 en 29 februari 1860 is de spoorwegmaatschappij opgericht in Amsterdam. De doelstelling van de spoorwegmaatschappij is te komen tot een samenhangend spoorwegnet met Europese aansluitingen. Nog voor de oprichting van de spoorwegmaatschappij, waren er al aanvragen ingediend voor concessie voor de aanleg en exploitatie voor diverse trajecten. De concessie moet verleend worden voor een periode van 90 jaar, waarbij de spoorlijn in 5 jaar tijd zouden worden aangelegd. De aanvragen voor de trajecten waren:

  • Groningen - Leeuwarden;
  • Harlingen - Zwolle via Leeuwarden en Heerenveen;
  • Zwolle - Kampen;
  • Zwolle - Rheine via Almelo;
  • Raalte - Westervoort;
  • Utrecht - Breda via Gorinchem

Het blijft echter maar bij één spoorlijn, de Centraalspoorweg. Twee weken na de aanvraag voor de concessie treedt het kabinet Van Hall aan. Door dit kabinet wordt in 1860 de spoorwegwet aangenomen, waardoor het aanleggen van nieuwe spoorlijnen versneld kon worden gebeuren. De aanleg zou geschieden door de Staat der Nederlanden, terwijl de exploitatie bij een particuliere maatschappij zou worden ondergebracht. Door de staat worden spoorlijnen aangelegd, waarvoor voor een deel in 1859 al een concessie is aangevraagd. Deze aanvragen door de NCS worden daarom niet gehonoreerd. De aanvraag van een concessie voor de aanleg en exploitatie van een spoorlijn tussen Zwolle en Rheine en van Kampen naar Duitsland wordt in 1860 gedaan. Doordat de Staat der Nederlanden een spoorlijn had gepland naar Enschede, wordt deze aanvraag niet snel behandeld. In 1862 wordt wederom een aanvraag gedaan om een spoorlijn vanuit Kampen aan te mogen leggen naar Zwolle. Deze wordt in 1863 verleend.


Het aandelenkapitaal bedroeg 5 miljoen gulden, verdeeld in 20.000 aandelen van 250 gulden. Het was mogelijk om aandelen uit te geven, zodat het aandelenkapitaal maximaal 9 miljoen gulden bedraagt. Daarnaast kon de Maatschappij rentegevende obligaties uitgeven. In 1860 worden 4.500 aandelen in Nederland geplaatst bij een openbare inschrijving. Deze worden echter niet allemaal volgestort. Ook de twee aannemers nemen aandelen af. Zij nemen 10.000 aandelen af, maar deze worden niet volgestort. De Raad van Administratie (RvA) was mening dat dit kon worden geregeld met hun rekening-courant met het geleverde werk. Uiteindelijk zijn er 17.854 aandelen volgestort. Al vrij snel bleek het kapitaal ontoereikend te zijn. Door Delettrez zou het rollend materieel geleverd gaan worden. Het rollend materieel bestaat uit 18 locomotieven, 8 rijtuigen eerste klas, 10 rijtuigen eerste en tweede klas, 16 rijtuigen tweede klas, 20 rijtuigen tweede en derde klas, 30 rijtuigen derde klas, 20 bagagewagens en 70 goederenwagens. De prijs voor dit materieel was vastgesteld op 8.132.000 gulden. De betaling van de aanleg van de spoorlijn gebeurde naar gelang van de voortgang van de werkzaamheden. De betaling geschiedde tot 40% van de aanneemsom in obligaties met een rente van 3% met een waarde van 250 gulden. De door de aannemer ingediende rekeningen bij de regering op 14 januari 1860 waren niet nauwkeurig genoeg en pas in juli 1861 worden zij retour gestuurd naar de aannemer. Daarnaast voldeed de aannemer niet aan zijn verplichtingen en in 1861 wordt besloten om een andere aannemer in te huren. De overdracht aan een andere aannemer vergde wel de medewerking van Delettrez, Père et Cie en een schadeloosstelling voor de reeds gemaakt kosten. Hiermee was een bedrag van 200.000 gulden gemoeid. Dit bedrag werd verrekend die Delettrez nog verschuldigd was op de aandelen die ten laste van hem waren. Een nieuwe aannemer werd gevonden in het bedrijf Vitali, Picard, Charles et Cie uit Parijs. Om geld te krijgen voor de aanleg, moesten er aandelen worden uitgegeven. Door de nieuwe aannemer werd verzekerd dat plaatsing in het buitenland geen probleem was, zolang er ook Nederlanders in investeerden. Er was echter wel een verhoging van het aandelenkapitaal gewenst, om zo over voldoende geld te kunnen beschikken. Er werd een lening afgesloten voor een bedrag van 4 miljoen gulden bij Parent, Schaken et Cie in Parijs. Hiermee was het mogelijk om 36.129 uit te geven met een waarde van 500 franc (235 gulden) met een rente van 15 franc per jaar. Ondanks dit alles, bleef men krap bij kas zitten. In maart 1864 wordt besloten om een tweede serie obligaties uit te geven, om zo een negatief bedrag 1.480.165 gulden weg te werken. Er worden 12.871 obligaties uit gegeven tegen een prijs van 115 gulden met een waarde van 235 gulden. De uitgifte wilde echter niet snel van de grond komen, omdat de eerste serie obligaties op dat moment weer op de markt kwam. Hiermee was een totaal aandelenkapitaal uitgegeven van 5 miljoen gulden en aan obligaties was 5.459.000 gulden uitgegeven. Na het betalen van de aannemer zou er dan nog genoeg geld over blijven als reserve. Op het gestorte aandelen kapitaal was echter nog een tekort van 650.000 gulden. Daarnaast wilden aannemers meer contant geld hebben voor hun werk en minder aandelen. Hierdoor komt de maatschappij wederom krap bij kas te zitten.


Vanwege oorlogsdreiging wordt op 30 juli 1914 bij Koninklijk Besluit in het belang van de verdediging van het land de minister van Oorlog gemachtigd om spoorwegmaterieel te vorderen voor de mobilisatie van militairen per 1 augustus 1914. De spoorwegmaatschappij wordt hierbij onder militair gezag geplaatst. 31 juli 1914 is de laatste dag dat de spoorwegmaatschappij een onafhankelijke dienstregeling uitvoert. Een aantal treinen worden in de eerste twee dagen opgeheven en een aantal treinen blijven leeg rijden. Op 3 augustus 1914 wordt de gehele treindienst gestaakt. Op 4 augustus 1914 wordt een beperkte dienstregeling van kracht. Op 1 november 1914 wordt een beperkte, gezamenlijke dienstregeling na de mobilisatie ingevoerd met de drie andere spoorwegmaatschappijen in Nederland. De onafhankelijkheid van de maatschappij is hierbij wel beperkt door de centrale rol van de overheid. Als gevolg van schaarste aan kolen vanaf september 1916 wordt het treinverkeer beperkt. Hiermee komt een fusie met de andere spoorwegmaatschappijen in beeld. Op 25 november 1916 ontstaat de Belangengemeenschap Nederlandsche Spoorwegen, bestaande uit de HSM en SS. De NBDS voegt zicht op 1916 bij dit samenwerkingsverband. Als laatste voegt de NCS zich bij de Belangengemeenschap op 30 december 1916. De zomerdienst van 1917 is de eerste dienstregeling van de gemeenschap. De dienstregeling gaat in op 1 juli 1917. Uitgangspunt hierbij is dat op gemeenschappelijke stations betere aansluitingen ontstaan. Daarnaast moet er meer gebruik worden gemaakt van spoorlijnen van andere maatschappijen om tot een effectievere en snellere verbinding te komen.


De relatie tussen de NCS en andere spoorweg maatschappijen

Rond 1884 waren de financiële resultaten van de NCS (Nederlandsche Centraal Spoorwegmaatschappij) niet zo goed en ontstond bij de andere grotere spoorwegmaatschappijen interesseerde voor dit spoorwegbedrijf. Als eerste was er de SS (Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen) die een overnamebod uit bracht op de NCS dat korte tijd later door de HSM (Hollandsche IJzeren Spoorweg-Maatschappij) met een beter bod overboden werd. Maar al snel trok de HSM haar bod ook weer in. De regering was bepaalt niet gelukkig met deze gang van zaken, omdat zij van mening was dat de concessie een overname van de NCS niet toestond. Tezelfdertijd had de NRS (Nederlandsche Rhijnspoorweg-Maatschappij) echter niet stil gezeten en had van de 20.000 uitstaande NCS aandelen er inmiddels 10.001 weten te bemachtigen. Daarmee kwam de NCS volledig binnen invloedssfeer van NRS te liggen. Van een fusie kon zoals gezegd geen sprake zijn, maar de NRS had vanaf dat moment wel de volledige zeggenschap over de NCS. Ingaande 1 mei 1885 was zelfs NRS president-directeur Ameshof ook directeur van de NCS.[1] Bij de Liquidatie van de NRS ging ook het door de NRS geworven NCS aandelenpakket mee over naar de SS en bestuurd vanaf dan het spoorwegbedrijf.[2][3]. De NCS gaat zich vanaf dat moment richten op lokaalspoorlijnen. Op 1 januari 1917 wordt de belangenmaatschap Nederlandsche Spoorwegen opgericht door de SS en de HSM. Doordat NCS onder bewind van de SS staat maakt zij vanaf dat moment ook deel uit van de nieuwe belangengemeenschap. De exploitatie gaat op 1 juni 1919 over naar de SS. In 1934 gaat de spoorwegmaatschappij geheel op in de belangenmaatschap.


Spoorlijnen

De eerste spoorlijn die wordt aangelegd en geëxploiteerd, is de spoorlijn tussen Utrecht en Kampen via Zwolle. Deze wordt tussen 1863 en 1865 in gebruik genomen. Ruim 30 jaar later vindt er uitbreiding plaats van het lijnennet door de aanleg van lokaalspoorlijnen en tramwegen. De late uitbreiding van het netwerk is te wijten aan geldgebrek, waardoor de spoorwegmaatschappij moest samenwerken met de SS en de HSM.


Locomotieven

Door de spoorwegmaatschappij zijn in totaal 10 series stoomlocomotieven besteld bij diverse fabrikanten. Hiervan zijn er 9 in dienst gekomen bij de latere NS. De locomotieven van de serie 1 - 12 zijn rond 1895 vernummerd naar de serie 31 - 39 tijdens de verbouwing van locomotief met losse tender naar tenderlocomotief. Rond 1904 zijn de locomotieven nogmaals vernummerd en opgenomen in de serie 81 - 89. Op 22 juni 1951 is de voormalige 49, de NS 7009, verkocht aan de N.V. Kempensche Zink Maatschappij in Budel. Pogingen om deze locomotief te bewaren bij de Museum Buurt Spoorweg in Enschede strandden als gevolg van de slechte staat van de locomotief. In 1967 is de locomotief uiteindelijk gesloopt. De 7001 is de laatste locomotief van deze serie die bij de NS rijdt. In 1954 wordt de locomotief verkocht aan Wilco Conserven N.V. in Assen. De locomotief levert hier stoom voor de productie.

Serie Fabrikant In dienst Type Uit dienst Nummer bij NS
1 - 12 Neilson & Co 1863 1B 1928 - 1935 7201 - 7209
13 - 15 Stephenson & Co 1872 1B 1911 - 1912 N.v.t.
16 - 20 Egestorff 1874 - 1876 1B 1925 - 1927 5601 - 5605
21 - 30 Neilson & Co / Henschel 1892 - 1900 / 1902 2B 1927 - 1945 1501 - 1507 / 1508 - 1510
41 - 50 Sächsische Maschinenfabrik / Hohenzollern 1899 - 1903 2B 1947 - 1954 7001 - 7010
61 - 65 Neilson & Co 1901 2B1 1937 - 1939 5401 - 5405
71 - 78 Maffei 1910 - 1914 2C 1947 - 1953 3601 - 3608
90 - 91 Hohenzollern 1905 2B 1936 - 1939 7301 - 7302
1 II Orenstein & Koppel 1918 B 1926 8001


Rijtuigen

Door de spoorwegmaatschappij zijn er twee typen rijtuigen in dienst gesteld. Dit zijn rijtuigen voor de hoofdspoorweg tussen Utrecht en Kampen. Daarnaast zijn er lokaalspoorrijtuigen besteld voor de lokaalspoorwegen rondom Utrecht.


Lokaalspoorrijtuigen

Voor de treindiensten tussen Utrecht en Baarn en Utrecht en Zeist zijn in totaal 7 series rijtuigen besteld. Er zijn 69 rijtuigen geleverd aan de spoorwegmaatschappij tussen 1896 en 1911. Deze werden gebouwd door de eigen werkplaats in Utrecht, de Koninklijke Fabriek van Rijtuigen en Spoorwagens J.J. Beijnes in Haarlem en Van der Zypen & Charlier in Keulen. Na de overgang van de exploitatie naar de Maatschappij tot Exploitatie van Staatsspoorwegen behielden de rijtuigen hun eigen nummering. Na het samengaan van de SS en HSM tot de belangenmaatschappij Nederlandsche Spoorwegen worden de rijtuigen vernummerd in het nummerplan van de NS.


Serie Fabrikant In dienst Compartimenten Zitplaatsen Uit dienst Nummer bij NS Opmerkingen
BD 101 - BD 104 NCS Werkplaats 1896 - 1898 / (42) 1947 Bl5 1601 - Bl5 1604 In 1903/1904 is de bagage afdeling verbouwd tot afdeling tweede klas, gelijk aan de B 101 - B 103.
B 101 - B 103 NCS Werkplaats 1898 7 48 1947 Bl7 1605 - Bl7 1607 B 101 is bewaard bij de Museum Buurt Spoorweg.


Opheffing

Vanaf 1885 heeft de NRS een meerderheid van de aandelen van de NSC in bezit. In 1890 wordt de NRS echter overgenomen door de SS. Op 1 januari 1917 wordt de belangenmaatschap Nederlandsche Spoorwegen opgericht door de SS en de HSM. Doordat NCS onder bewind van de SS staat maakt zij vanaf dan ook deel uit van de nieuwe belangengemeenschap. Op 1 juni 1919 gaat ook de exploitatie gaat over naar de SS en daarmee blijft er van de NCS slechts een papieren maatschappij over. In 1934 gaat de spoorwegmaatschappij geheel op in de belangenmaatschap. [4]


Bronnen

NS 7009, De laatste jaren van een NCS-locomotief - P. Henken - Maandblad: Railmagazine, 42e Jaargang - november 2020 nummer 379 Blz: 60-63 Uitgave: Uquilair ISSN: 0926-3489
De Eerste Wereldoorlog en de fusie van de vier spoorwegmaatschappijen - M. van Oostrom - Maandblad: Railmagazine, 43e Jaargang - januari/februari 2021 nummer 381 Blz: 62-68 Uitgave: Uquilair ISSN: 0926-3489

Referenties